dinsdag 17 maart 2009

Het geloof van Joost Zwagerman

Ik was dertien toen ik zeker wist dat ik met het katholieke geloof niets meer te maken wilde hebben. Ik vond mijn religieuze opvoeders ontzettend griezelige hypocrieten. De belichaming als het ware van de door henzelf gehoonde farizeeërs.

Ik wist als dertienjarige drommels goed dat ik in alle talen moest zwijgen over mijn geloofsafvalligheid. Ze zouden mij treiteren en pesten, ze zouden achter mij aanzitten ten eeuwige dage ten einde mij weer in het gareel te krijgen.

We spreken over Vlaanderen.

We spreken over meer dan dertig jaar geleden.

Wel kon ik mij in alle stilte verweren. Ik kon helaas niet voorkomen dat ik op school de verplichte missen moest bijwonen. Maar uit protest nooit meer naar de biecht gaan, dat zou vast niet opvallen. En dat viel ook niet op. Nooit meer ter communie gaan, dat zou wellicht ook niet opvallen. En ook dat viel niet op.

Tijdens die missen in de kapel mocht ik het harmonium bespelen. Ik speelde weliswaar beroerd, maar mijn vingervlugheid was toch groot genoeg om een aantal arrangementen te spelen op bekende liedjes van de Beatles.

Ook dat was protest. Niet stil, maar muzikaal.

Ik was er vrij zeker van dat de priester die de mis opdroeg in de kapel het werk van de Beatles niet kende. Ik kon dus straffeloos mijn gang gaan door tijdens de communie mijn eigen arrangement van Yesterday te spelen. De klas genoot met volle teugen.

Nooit ergens last van gehad.

Toen ik achttien was kon ik voor mijngeloofsafval uitkomen. Toen was de kust veilig. In zijn recent verschenen dubbelpamflet ‘Hitler in de polder en vrij van geloof’ ('al na één week herdrukt') beschrijft Zwagerman hoe gemakkelijk het voor hem geweest is om van dat geloof af te 'dwarrelen'. Hij vindt het bepaald geen val.

Niet dat het pamflet over zijn geloofsafdwarrel gaat. Veeleer is de kern van de zaak dat hij ervoor pleit dat Moslims in dit land ook van hun geloof afstand kunnen nemen, in peis en vree. Dat is gegeven het karakter van de Islam helaas nauwelijks tot niet mogelijk.

Onlangs sprak Zwagerman over een en ander in de Wereld draait door. Het fragment van die uitzending is hier terug te vinden. Met verve laat Zwagerman zich uit over een taboe in de Nederlandse samenleving: geloofsafval onder aanhangers van de Islam.

maandag 16 maart 2009

de gebroken ganzenveer van Joost Zwagerman

Schrijver, dichter, columnist Joost Zwagerman zal op 11 april van dit jaar zijn laatste column zien verschijnen in NRC Handelsblad. Er doen wilde geruchten de ronde over dat zogenaamde ‘ontslag’ van hem als columnist van NRC.

Zwagerman noemt het zelf – terecht overigens – in de strikte betekenis van het woord geen 'ontslag', omdat hij bij de krant niet in dienst is. Hij is nergens in dienst. Maar in de ruime betekenis van het woord gaat het natuurlijk wel degelijk om een ‘ontslag’.

Hij is zijn column kwijt. Daar komt het op neer. Punt aan de lijn.

De reden voor dat ontslag zou zijn dat hij te rechts is geworden. Whatever that may be. Ik geloof dat niet. Al blijft twijfelachtig of het niet Zwagerman zelf is die deze mare de wereld in geholpen heeft over het te rechtse karakter van zijn column.

Die twijfels worden gevoed door berichten op het weblog van Joost Niemöller.

Het ‘ontslag’ zou overigens andere redenen kunnen hebben. Puur speculatie, maar heeft Zwagerman niet te hard of te vaak tegen de schenen geschopt van NRC coryfeeën zoals Bas Heijne, Frits Abrahams, maar vooral ook Jan Blokker?

Het zou mij verbazen dat het niet daar heel veel mee te maken heeft. Joost mag het weten.

Maar ik mag erover speculeren.

Vreemd blijft intussen dat de laureaat van de Gouden Ganzenveer zijn column kwijt raakt. Volgens sommigen, die het misschien ook niet weten, omdat hij te rechts zou zijn. Volgens mij omdat hij tegen te veel zere benen binnen de krant heeft aangeschopt. In de krant zelf dan nog wel.

Volgens de krant verdwijnt die column slechts – ik citeer de hoofdredactrice – ‘niet omdat zijn opinies ons onwelgevallig zouden zijn – laat staan dat ze ‘te rechts’ of ‘te links’ zijn voor NRC Handelsblad, zoals sommige lezers suggereren, zich baserend op wat internetfora schrijven. Dat de column stopt, is omdat de hele bijlage Zaterdag &cetera vanaf dat weekeinde niet meer verschijnt.’

Einde citaat.

Het is mij droef te moede. Laat ik ook Zwagerman zelf maar even citeren.

‘Pikant blijft het natuurlijk wel. In 2008 ontvang je de Gouden Ganzenveer voor je ‘grote betekenis voor de cultuur van het geschreven woord in Nederland’, en in de laudatio roemt de jury nog eens met nadruk de column in NRC Handelsblad. Dan zou je misschien denken: bij de krant is men extra trots op en blij met deze columnist. Maar dat is dus te eenvoudig gedacht. Goed. Verder maar weer.’

Bovenstaand citaat staat op de website van Joost Niemöller.

Feit is en blijft dat men Zwagerman natuurlijk een nog veel mooiere plek in de krant had kunnen aanbieden, als men inderdaad echte waardering had gehad voor zijn werk.

zaterdag 14 maart 2009

De reigers van de Albert Cuypmarkt


Mijn zwager Bruno verbaasde zich vorig jaar over het fenomeen dat een vier- tot zestal reigers rond de klok van 17:00 afzakt naar de Albert Cuypmarkt. Ze posteren zich dan ter hoogte van de viskramen, ten einde tussen het visafval te kunnen graaien. Voor vaste bezoekers van de markt, zoals ik zelf, is het een normaal fenomeen. Gisteren vond ik één van de reigers bovenop het dak van een geparkeerd busje. Niet op de markt zelf, maar wel in de buurt ervan.

donderdag 12 maart 2009

Over Boudewijn Büch dankzij Connie Palmen

Het is geen slechte zaak om bij tijd en wijle bij je eigen gedrag te blijven stilstaan. Ben ik nog wel zinnig bezig? Vergaloppeer ik mij niet? Knip ik mijn wenkbrauwen wel op tijd bij? Pest ik wel voldoende mensen terug? Kan ik mijn hoofdredacteur nog meer geld aftroggelen?

Enfin, ik kwam erachter – zie vorige blog – dat ik biblioseksueel was.

Boudewijn Büch was dat ook. En wel in extreme mate. Als modeste verzamelaars van boeken, zoals ikzelf, zo nu en dan een kleine rimpeling van genoegen, een beginnetje van een golfje van satisfactie veroorzaakten in het antiquariaat, waar ik en mijn collega’s biblioseksuelen onze aankopen deden, dan veroorzaakte Boudewijn Büch een tsunami van geilheid onder de antiquaren. Ze moeten dol geweest zijn op hem.

Büch kocht zich helemaal suf. Büch deed ook alles om alles te kunnen kopen. Hij verkocht zijn ziel, maar vooral ook zijn persoonlijke waardigheid door deel te nemen aan de meest stompzinnige reclamecampagnes die ooit op televisie zijn uitgezonden (Lassie). Kwestie van daarmee zoveel mogelijk geld te verdienen. Kwestie van dat geld zo snel mogelijk ook weer uit te kunnen geven aan de meest exclusieve boeken.

Voor de antiquaren van Nederland en ver daarbuiten was Büch de gedroomde klant.

Rudie Kagie heeft in 2004 een interessant boek gepubliceerd over de Brigitte Bardot van de Nederlandse bibliofilie. Dat boek ontmaskert B.B. als een pathologische leugenaar. Büch beweerde bij leven en welzijn dat hij drie academische titels had, terwijl hij in werkelijkheid de mulo bezocht. Hij loog bij elkaar dat hij een kind had dat was doodgegaan, terwijl hij van geen enkel ooit de biologische vader is geweest.

Boudewijn Büch was een eenzame man. En deze man werd steeds eenzamer. Tegelijkertijd ging deze man steeds meer boeken verzamelen. Vrienden van hem, die zijn leugens dreigden te ontmaskeren, stootte hij van zich af. Die vrienden waren niet langer zijn vrienden. Hij zou ze eindeloos blijven sarren en zwart maken. Steeds meer leugens, steeds meer boeken, steeds minder vrienden.

In 2004 publiceerde Connie Palmen ‘Een kleine filosofie van de moord’.

Dat boek gaat onder meer over fanatici. ‘Het woord fan is een afkorting van fanatiek en fanatisme staat in het woordenboek beschreven als een felle, hartstochtelijke, blinde, dwepende ijver voor iets, voor een geloof of idee, gepaard met onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden.’

Wat mij ongelofelijk aan B.B. deed denken, is volgende passage uit het boek van Palmen:

Palmen heeft het over vrouwen die lijden aan anorexia nervosa. ‘Met haar obsessieve, gereguleerde, starre gedrag houdt ze de ruimte bezet die ingenomen zou kunnen worden door zelfonderzoek. Dat is de winst van ieder fanatisme, in de topsport, in het nastreven van een ideaal, in het fundamentalisme, in de obsessie van de complete verzameling, in de fixatie van de fan.’

Het was ineens duidelijk. B.B. was de biblioseksuele variant van de anorectische vrouw.

Mijn hemel, wat was ik blij dat ik jaren eerder een rem had gezet op mijn obsessieve, materialistisch hang naar boekenbezit. Ik was weer aan lezen toe. Leve het lezen. Laat het bezit maar aan de kortzichtigen van geest. Ik was bevrijd. Eindelijk. En ik had inzicht verworven, anders had ik mij ook nooit kunnen bevrijden van mijn obsessie.

Over mijn biblioseksualiteit.

Zelf in het bezit van een redelijk geoutilleerde bibliotheek, verslavingsgevoelig, en helemaal dol op die altoos uitdagende kaften met hun lodderige teksten, die mij beroeren, en mij bezweren, en mij maar niet loslaten, kwam ik er ondanks alles op een goede dag toch achter dat mijn boekenverzamelwoede in de loop der jaren een volstrekt onzinnig te noemen proportie had aangenomen.

Ik was toe aan een bibliofiele detoxificatie.

Op 23 maart van een jaar dat zich niet meer laat raden, maar dat zich ooit getooid heeft met de cijfers: ‘199*’ betrapte ik mijzelf erop dat ik dat jaar alleen al ruim 300 boeken had gekocht. Dat wist ik met grote zekerheid, omdat ik een handgeschreven boekje had bijgehouden – oh, oh, waar bevindt zich dat nu? – waarin ik mijn aankoopresultaten met boekhoudkundige (met mijn excuus voor de woordspeling) precisie had bijgehouden.

Plots raakte ik volkomen buiten adem van mijzelf.

Had ik werkelijk meer dan 300 boeken gekocht in minder dan 3 maanden tijd? Waar was ik in vredesnaam mee bezig geweest. Lees je tussen de aankopen door ook nog wat van datgene dat je gekocht hebt? Heb je buiten het verzamelen om nog wel iets van een heel klein beetje tijd over om je veroveringen ook te lezen?

Een vriend van mij, de schrijver Benno Barnard, vond mijn hang naar een grote collectie niets meer of niets minder dan een afwijking. Hij noemde mij om die reden een biblioseksueel. Inderdaad, een heel vies ventje was ik. Benno had overschot van gelijk. Het was tijd dat daar een eind aan kwam.

Ik heb mijzelf in de aankoopsauna laten plaatsnemen. Uitzweten die manie, gedaan ermee!

Het is ook wel weer goed gekomen. Sterker nog: niet alleen ben ik opgehouden met als een gek boeken te kopen, ik heb ook boeken weggedaan. Staande voor mijn boekenkast ben ik rigoureus gaan nadenken over de vraag welke boeken ik nog wilde lezen, welke niet. Want in mijn leven zou ik geen tijd meer hebben om alle boeken – inmiddels meer dan 10.000 stuks – die ik had verzameld te lezen.

Als je drie boeken per week leest en als je dat zestig jaar lang doet, dan lees je maximaal 9.360 boeken. Later meer hierover.

woensdag 11 maart 2009

Komrij op pensioengerechtigde leeftijd

Op 30 maart wordt het duizendpootje dus 65. Ik schreef het al in mijn vorige blog.

De Bezige Bij, sinds precies 1o jaar, zijn vaste uitgever zal de schrijver fêteren, met een aantal edities.

Een overzicht:

Op de eerste plaats verschijnt van de hand van Victor Schiferli (de bloemlezer wordt zelf gebloemleesd) "Er is geen vrijheid in de zandwoestijn, 65 gedichten'.

Ook verschijnt er een 'fraaie, nieuwe editie' van 'Humeuren en temperamenten', zijn encyclopedie van het gevoel. Wat we onder fraai moeten verstaan, is niet meteen duidelijk. Of het zou moeten zijn dat deze editie gebonden is.

Die encyclopedie van hem verscheen nu precies 20 jaar geleden. Mei 1989.

Het meest verrassende evenwel is dat Gerrit Komrij een cd uitbrengt.
'Gerrit Komrij zingt, Dansen op spijkers'

Ik citeer uit de aanbiedingsfolder van de Bij:

'Het sonore stemgeluid van Gerrit Komrij inspireerde de jonge componist en producer Louis Gauthier (1981) ertoe composities te maken bij een aantal gedichten. Hij weeft de voorgedragen gedichten van Komrij zo ingenieus door de muzieklijnen, dat het bijzondere effect ontstaat dat de poëzie klinkt als een lied.'

Einde citaat.

Komrij in Pauw & Witteman

Op 30 maart wordt de voormalige dichter des vaderlands 65 jaar. Mede naar aanleiding daarvan verscheen een tweetal interviews met de schrijver; mogelijk meer. Ik las het interview van Jan Haerynk in Vrij Nederland en van Ilja Leonard Pfeiffer in NRC Handelsblad.

Overigens wordt Pfeiffer op zijn beurt geportretteerd in het Boekenweeknummer van HP/De Tijd. Maar dat terzijde.

Op de door hem tot treurbuis omgedoopte televisie maakte Komrij afgelopen maandag zijn opwachting in het programma Pauw & Witteman. Mopperend als vanouds, maar wat kraamde brombeertje mij daar toch een gênante onzin uit.

Zijn klacht komt neer op een vorm van cultuurpessimisme die je toch werkelijk niet van iemand van zijn postuur zou verwachten.

De klacht luidt dat dé literatuur, de echte literatuur thans verdrukt wordt door een riool van boeken dat door vrouwen is geschreven en dat voor vrouwen voorbestemd lijkt.

Daardoor gaat het zo slecht met de literatuur. Het zijn die dekselse vrouwtjes die het hem weer doen.

De cijfers bewijzen nochtans het tegendeel.

Al ettelijke jaren op rij worden er in Nederland meer boeken verkocht dan het jaar daarvoor. Die tendens zorgt voor een opvallende lijn van verkooprecords. Het zal toch niet allemaal rioolliteratuur zijn dat door de bedding van de Nederlandse boekhandel loopt?

Het lijkt mij haast van niet.

Van de romans van schrijvers zoals Thomas Rosenboom, Anna Enquist, Arthur Japin, Arnon Grunberg, A.B.C.D.E.F.G.H. van der Heijden en Joost Zwagerman – to name just a few – worden recordoplages verkocht.

Van de romans van Gerrit Komrij daarentegen niet, dat is waar.

Maar als we dan toch aan het zeuren zijn, moet het idee geweest zijn, dan gelijk ook maar even doorzeuren over de in dit land altijd stiefmoederlijk behandelde poëzie. Poëzie is, zoals Komrij als geen ander moet weten, altijd al stiefmoederlijk behandeld geweest.

Maar niet heus.

De uitverkiezing van de nieuwe dichter des vaderlands leverde heel veel publiciteit op. Het eerste gedicht dat Ramsey Nasr als dichter des vaderlands schreef, stond afgelopen dinsdag pontificaal op de voorpagina van NRC Handelsblad, verspreid over maar liefst zeeeeeeeven kolommen.

Voor het tweede en derde deel van dat gedicht had de krant bijna de hele negende pagina veil.

Stiefmoederlijk behandeld?

Ik heb al meer dan twintig jaar een abonnement op NRC Handelsblad, maar dit heb ik nog niet eerder meegemaakt.

En dan zijn er de poëziebloemlezingen van Gerrit Komrij zelf. Ook die halen recordoplages. Tienduizenden mensen hebben zijn ‘De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten’ gekocht.

Ik bezit zelf een eerste druk uit 1979 en een elfde druk uit 1996. Oh ja, ik heb ook nog een exemplaar uit 2004 van wat vanaf dat moment heet: ‘Gerrit Komrij’s Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 2000 en enige gedichten.’

Volgens de uitgever zijn we daarmee aanbeland bij de dertiende druk (gebonden editie), respectievelijk de veertiende druk (paperback editie) van deze legendarische bloemlezing.

Niemand, werkelijk helemaal niemand anders heeft ooit zoveel poëzie verkocht in dit land en laten lezen dan Gerrit Komrij.

Wat jammer nou dat hem dat zelf in het geheel is ontgaan.