maandag 19 januari 2009

Kurzweil en de president

Ray Kurzweil was nog heel erg jong, ongeveer 17, toen hij in zijn geboorteland Amerika voor het eerst op televisie kwam. Dat was in het programma 'I have a secret' ('I've got a secret') . Het panel in dat programma moest zijn 'secret' raden. Kurzweil speelde een compositie op de piano. Dat een zeventienjarige piano speelde, was uiteraard niet heel erg bijzonder. In elk geval niet bijzonder genoeg om hem daarvoor op televisie te laten optreden. Zelfs het idee dat hij die compositie zelf geschreven zou hebben, was nog net niet echt verbluffend genoeg. Uiteindelijk raadde één van de panelleden wat het bijzondere was van de prestatie van de zeventienjarige pianospelende Ray Kurzweil.

Die prestatie kwam daarop neer dat hij niet alleen een computer in elkaar had geknutseld ( we schrijven nota bene medio jaren zestig van vorige eeuw - wie had toen computers?), maar dat hij bovendien een computerprogramma had geschreven waardoor die computer in staat was om muziek te schrijven. Eén van die muzikale composities had Ray van buiten geleerd en op de piano nagespeeld. Inderdaad nogal een prestatie. Maar laten we wel wezen: ook knap van het panel dat het uiteindelijk raadde dat dit het was wat Ray Kurzweil had gepresteerd. Het computerprogramma kon op verzoek componeren in de stijl van Bach, Mozart. U zegt het maar. Zeventien was het knulletje destijds. Het leidde daartoe dat Ray Kurzweil voor de eerste keer in zijn leven gelauwerd zou worden door een president van de Verenigde Staten van Amerika. Die president was Lyndon B. Johnson.

Ray Kurzweil zou nog twee keer gelauwerd worden door een president van de Verenigde Staten van Amerika. If I am not mistaken, in volgorde: Ronald Reagan en Bill Clinton. Maar de voornaamste reden waarom ik er toe kom om dit op te schrijven, is natuurlijk dat we aan de vooravond staan van de inauguratie van de 44ste president van Amerika, Barack Obama. Op de televisiebeelden die ik vandaag zag, zag ik onder meer Stevie Wonder een liedje spelen voor Obama. Stevie Wonder is een goede vriend van Ray Kurzweil. Dat is geen toeval. Eén van de mooiste uitvindingen die Kurzweil ooit gemaakt heeft, is de Reading Machine for the Blind. Die uitvinding bracht Kurzweil voor de tweede keer in zijn leven op de nationale televisie in dat grote land van hem. Toen Stevie Wonder van die uitvinding 'hoorde' drong hij zichzelf op aan Ray Kurzweil. Hij moest en zou zo'n Reading Machine in zijn bezit krijgen. En effectief, Stevie Wonder werd de allereerste klant van de Reading Machine for the Blind. Wonder, goeie naam overigens. To be continued.

Kurzweil schrijft terug.

Opeens bedacht ik mij: ik kan Kurzweil natuurlijk ook zelf confronteren met zijn vergissingen. Dat idee kwam zaterdag bij mij op. Hij had mij ooit zijn business kaartje gegeven. Bij onze derde en laatste ontmoeting in San Francisco. Je zult natuurlijk meemaken dat je dat kaartje finaal kwijt bent, op het moment dat je het zoekt. Laat ik een lang verhaal kort maken. Uit het souterrain, uit een oude bak, heb ik zaterdag na uren zoeken alsnog een kaartje van de grote uitvinder-voorspeller terug gevonden, dat ik waarschijnlijk van hem gekregen heb tijdens onze eerste of tweede ontmoeting. Voilà, ik kon hem een e-mail sturen.

Ik had er weinig fiducie in dat hij mij zou terugschrijven. Maar waarempel, vannacht vond ik een bericht van Kurzweil in mijn Postvak in. Kurzweil voorspelt in The Age of Spiritual Machines dat de vertaaltelefoon algemeen in gebruik zou zijn in 2009. In mijn bericht naar hem werp ik hem voor de voeten dat het helemaal niet zo is. Zijn antwoord luidt als volgt:

'Thanks, Luc. Well I have a translating telephone prototype, but it will be a couple of years yet before cell phones have enough computing power to do this routinely. I am currently writing an essay on my predictions. Most of my predictions for 2009 in Age of Spiritual Machines, which I wrote in the late 1990s, have been accurate. '

Tot zover mijn citaat. Ik weet nog niet of zijn 'predictions' inderdaad zo 'accurate' geweest zijn. Zijn voorspelling dat het gebruik van spraakherkenning algemeen zou zijn in 2009 is in elk geval ook niet uitgekomen.

zondag 18 januari 2009

de Kurzweil voorspellingen onder de loep gelegd

Precies tien jaar geleden publiceerde de Amerikaanse uitvinder Ray Kurzweil ‘The Age of Spiritual Machines’. Geen enkel ander boek heeft mij zo ingrijpend beïnvloed als dit boek. Op 4 september 1999 sprak ik ‘the restless genius’ (The Wall Street Journal) in een Marriott Hotel in Boston, Massachusetts. Dat weet ik alleen nog zo precies door de foto’s die toen gemaakt zijn van onze ontmoeting, alsook op grond van de dedicatie die hij toen in mijn exemplaar van zijn boek geschreven heeft (‘I greatly enjoyed our dialogue’).

Spiritual Machines is een boek waarin Kurzweil een groot aantal stoutmoedige voorspellingen doet over de technologische vooruitgang die ons te wachten staat. Over de kern van die voorspellingen valt mijns inziens eigenlijk niet te twisten. Die vooruitgang laat zich volgens hem kenmerken door exponentiële groei. Die exponentiële groei is voor het eerst vastgesteld in 1965 door Gordon Moore, medeoprichter van Intel. Naar die vaststelling is de fameuze wet van Moore geformuleerd: elke ongeveer 18 maanden verdubbelt de rekenkracht van onze computers en dat bij gelijkblijvende prijzen. Dat is best spectaculair.

Vrijwel iedereen verwacht dat aan de wet van Moore een einde komt in 2020. Volgens Kurzweil echter niet. De wet van Moore zal worden gecontinueerd, zij het met andere middelen dan door middel van de huidige computertechnologie. De wet van Moore zal volgens Kurzweil eindeloos doorgaan. Aan de exponentiële groei van de technologische vooruitgang zal geen einde komen. The Age of Spiritual Machines heb ik onlangs herlezen. De reden lag voor de hand. In Spiritual Machines doet Kurzweil onder meer voorspellingen over het jaar 2009. Kloppen die wel?

Beslist niet al die voorspellingen kloppen. Wie had verwacht van wel. Maar één van de meest interessante blundervoorspellingen die Kurzweil in 1999 gedaan heeft is dat we in 2009 massaal gebruik zouden maken van spraakherkenning in plaats van van toetsenborden en muizen. Volgens de consequente manier van redeneren die Kurzweil in 1999 – niet geheel ten onrechte overigens – hanteerde moest spraakherkenning in 2009 tot een dermate hoog niveau geëvolueerd zijn dat het gebruik ervan algemeen zou zijn geworden. Welnu, het niveau, dat wil zeggen: de accuratesse, van spraakherkenning is exact volgens de voorspelling van Kurzweil uitgekomen. Maar algemeen aanvaard is spraakherkenning niet. Waarom niet? Ik ben er nog niet helemaal uit. In een volgende weblog kom ik daar op terug. De groeten, Luc

dinsdag 13 januari 2009

over Google

Google is een bedrijf dat aaneen hangt van de paradoxen. Er is geen ander bedrijf ter wereld dat zoveel informatie over de wereld ontsluit als Google. Daar staat Google om bekend. Fijn. Maar waar Google ten onrechte niet om bekend staat, is dat het tegelijkertijd zo weinig mogelijk informatie ontsluit over zichzelf. Wie wat over Google zelf te weten wil komen – ik bij voorbeeld als journalist – komt vrijwel altijd van een kale reis terug.

Google is het eerste bedrijf ter wereld dat nog nooit reclame gemaakt heeft voor zichzelf. Let wel: tegelijkertijd is Google inmiddels uitgegroeid tot het allergrootste reclamebedrijf ter wereld. Toch is het ook weer zo dat de reclame die Google verkoopt door Google op een even perfide als consistente manier helemaal nooit reclame genoemd wordt, maar godbetere het … sponsored links. Wie is nog bij de les?

Vorig jaar mocht ik van Google als journalist mee naar Gent. Ik was uitgenodigd voor een persreis met als doel er het project te bekijken dat Google Book Search heeft opgezet met de Universiteitsbibliotheek van Gent. Ik had maar wat graag met eigen ogen gezien hoe Google de boeken van de bibliotheek van mijn geboortestad scant. Helaas, ik kon niet mee. Jammer. Des te meer, daar ik op die manier de kans miste om kennis te maken met mijn naamgenote, het bekroonde hoofd van de bibliotheek, mevrouw Sylvia Van Peteghem (geen familie).

Maar het was, ook als ik wel mee was geweest, een gemiste kans geweest. Ewoud Sanders ging wel mee voor NRC Handelsblad. Google had weer eens onnodig geheimzinnig gedaan. Ewoud vertelde mij later dat hij niet te zien had gekregen hoe Google de boeken van de bibliotheek scant. Die informatie wilde Google niet ontsluiten. Ewoud en ik hadden dat maar wat graag met eigen ogen willen zien. Zijn en mijn nieuwsgierigheid ging over het antwoord op de vraag of de boeken handmatig gescand worden dan wel door machines.

In het eerste geval vraag je jezelf af: huren ze studenten in om die boeken blad voor blad door de scanner te jagen en hoeveel menselijke fouten worden daarbij dan gemaakt. In het andere geval vraag je jezelf af: wat voor machines zijn het die de bladen van die boeken zorgvuldig genoeg kunnen omkeren. Google wilde niet dat wij het antwoord op die vragen kenden. Waarom niet? Zelfs op die vraag wilde Google geen antwoord geven.

Ewoud kreeg geen antwoord op zijn vragen. De lezer van NRC Handelsblad kreeg geen antwoord op die vragen. Ik uiteraard al evenmin. Een en ander bevestigde alleen maar het idee dat ik al eerder had over Google. Dat Google namelijk altijd geheimzinnig doet als het over Google zelf gaat. Als het om informatie over Google gaat, hult Google zich in stilzwijgen. Je vraagt jezelf af waarom.

Vandaag las ik op NU.nl de zoveelste bevestiging van die vaststelling. De kop van het bericht is dit:

'Googelen slecht voor het milieu'

Ik citeer:

‘Google zegt de meest efficiënte datacentra in de wereld te hebben. De zoekgigant doet erg geheimzinnig over de locatie van deze centra. Ook doet het bedrijf geen uitspraken over de grootte van hun zogeheten ecologische voetafdruk.’

Einde citaat.

Dus alweer doet het bedrijf geen uitspraken over de manier waarop het zelf tewerk gaat. Het blijft uitermate curieus. Hét bedrijf bij uitstek dat zegt te ijveren voor het ontsluiten van de kennis van de wereld doet buitensporig uit de hoogte als het vragen krijgt over de manier waarop het zelf te werk gaat. Ik vrees inmiddels dat dit niet vreemd is. Het is op een paradoxale manier buitensporig eigen aan Google.

Uit alle boeken die ik over Google gelezen hebt, blijkt dat oprichters Larry Page en Sergey Brin uitblinken in arrogantie. Op Stanford University, waar ze elkaar leerden kennen, welke universiteit ze overigens zonder diploma verlieten, stonden ze bekend om hun ‘gezonde minachting voor de werkelijkheid’. Later meer hierover. Op dit moment komen we slechts tot de conclusie dat Google uitblinkt in minachting voor iedereen die de waarheid wil weten over Google.

zaterdag 10 januari 2009

Warme broodjes

Ik was om amoureuze redenen in Amsterdam neergestreken. Op de eerste zondagochtend die mijn geliefde en ik samen in haar huis doorbrachten, zou ik mij niet kleinzerig voordoen. Ik zou de broodjes halen. Het was weliswaar haar huis, het was ook haar stad. Het was zelfs haar land. Maar zij, de liefde van mijn leven, zou mij niet uit bed moeten blaffen. Ridderlijk zou ik mij uit haar armen bevrijden. Rozenvingerig zou ik haar in haar sponde achterlaten ten einde voor ons beiden verse broodjes te halen. Dat zou ik. Het bed zou warm zijn, de kamer koud. De kleren waar ik mijn lichaam in zou hijsen, zouden klam aanvoelen. Buiten mocht het regenen. Buiten mocht het koud zijn. Maar ik zou de broodjes halen. Oh ergernis.

Bij ons om de hoek zat een goede bakker. Tot mijn verbazing bleek die bakker dicht! Duidelijk een zieke bakker. Of een zieke bakker zonder personeel. Misschien wel een dooie bakker. Dat kon ook nog. Geen enkel probleem. Bij ons in de buurt zaten wel meer bakkers. Zo snel was ik niet van mijn à propos te krijgen. Tot mijn ontzetting echter bleek dat al die andere bakkers bij ons in de buurt ook gesloten waren. Dat was merkwaardig. Die bakkers konden toch niet allemaal tegelijk ziek zijn of dood? Was ik te vroeg opgestaan? Hadden de bakkers van Amsterdam zich massaal verslapen? Deal: als de bakkers in onze wijk op zondagochtend geen geld wilden verdienen, dan hoefden ze niet perse elders in de stad ook achterlijk te zijn. Terwijl ik vreesde dat mijn geliefde steeds minder redenen had om mij trouw te blijven, verliet ik het leproze deel van de stad waar zij woonde en vervolgde mijn door niets of niemand te stuiten speurtocht door de rest van de stad op zoek naar vers brood.

Maar waar ik ook zocht overal bleken de bakkers van Amsterdam die zondagochtend besmet met een luiheid waarvan de omvang nauwelijks te beschrijven was. Verbaasd, om niet te zeggen, compleet van streek over de houding van het hoofdstedelijke bakkersgilde plofte ik ten langen leste uitgeput bij mijn geliefde terug in bed; mij uitgebreid verontschuldigend voor een raadsel waarvan ik de proporties en contouren met de beste wil van de wereld niet kon bevatten, laat staan verklaren. Eén bakker dicht, dat kon ik aan. Maar alle bakkers dicht en dan nog wel op een gewone zondagochtend in een stad die in de hele wereld bekend staat voor zijn vrije moraal? Er waren grenzen aan mijn bevattingsvermogen. En het ergste moest nog komen. Want het wilde dat allereerste weekend dat ik bij mijn geliefde was blijven slapen nog lang niet dagen dat dit incident zich niet zou beperken tot een eenmalig vergrijp.

Ook de week daarop zou ik mij op zondagochtend met Vlaamse onverzettelijkheid in mijn klamme kleren hijsen om opnieuw op zoek te gaan naar verse pistoletjes, croissants, brioches, boterkoeken, sandwiches, mattentaartjes, meringues en eclairs. Het maakte steeds minder uit, als het maar vers was en een heel klein beetje op brood geleek. De eerste fase van het rouwproces is de ontkenning. Het duurde nog weken voordat ik durfde in te zien dat het bakkerscomplot zich werkelijk elke zondag voltrok. Daarna moest ik mij nog leren neerleggen bij dat feit. Dat zou nog maanden duren. Mijn geliefde deed intussen nergens moeilijk over. Zij was het al jaren gewoon. Zij zou mij trouw blijven. Mij viel het zwaar te moede. Vrienden die ik er op aansprak, keken mij met grote ogen aan. In heel Nederland was op zondag nog nooit een bakker open geweest. Intussen zijn er meer dan vijftien lange jaren verstreken. Zo lang al is het geleden dat ik mij heb neergelegd bij de broodloze zondagen in de stad waar ik woon. Aan mijn leven is in al die jaren niet veel veranderd. Ook Amsterdam lijkt nauwelijks veranderd te zijn. Al kun je in sommige supermarkten op zondag vers brood kopen. Nog steeds niet bij de bakker. Die is en blijft in Amsterdam op zondag gesloten. Alleen mijn geliefde leeft niet meer.

vrijdag 9 januari 2009

mijn artificiële freelancers olifantenhuid

Er bestaat nu ook artificiële huid

Ik ben freelance journalist van beroep. Mijn beroep is niet dat ik freelancer ben. Mijn beroep is dat ik journalist ben. Mijn beroep bestaat uit lezen, schrijven en reizen. Datgene waarover ik schrijf, is over het algemeen technologie. Doch niet uitsluitend. Datgene waarover ik lees, is over het algemeen technologie. Doch ook weer niet uitsluitend. Datgene waarnaar ik reis, is uiteraard altijd iets buitenshuis. Iets dat zich buiten mijn kantoorruimte afspeelt. De buitenwereld dus. Het is uiteraard altijd uitsluitend de buitenwereld waar je naartoe reist. Het is meestal altijd de buitenwereld waarover je leest en schrijft. Doch nooit uitsluitend.

Reizend sta ik, anders dan de meeste andere werkende mensen, zelden in de file. Ik reis vrijwel altijd per openbaar vervoer. Met de tram, als ik geen zin heb in fietsen. Met de taxi, als ik per ongeluk eens geld heb en arrogant genoeg de tram kan overslaan. Met de trein, als de taxi weer eens te duur is. Met het vliegtuig, als de trein niet ver genoeg reikt en mijn reis vergoed wordt door derden. Zelf heb ik vrijwel nooit geld voor een reis per vliegtuig. De ernstigste file waar ik het meeste last van heb, is die van Windows XP. Dat wil meestal maar heel langzaam opstarten in de ochtend.

Vorig jaar wou ik een stukje schrijven over artificiële huid. De allereerste artificiële huid. Ik vond het een machtig idee dat er in de wereld van de technologie waar ik zo graag over schrijf nu ook artificiële huid gemaakt wordt. Het concept lijkt heel erg op artificiële intelligentie. Meer dan dat het lijkt op olifantenhuid. De definitie van artificiële intelligentie is vrij eenvoudig. Artificiële intelligentie is alle intelligentie die door mensen is ontworpen. Ze is dus eigenlijk niet echt. De intelligentie van walvissen en kolibries is echt, die van computers is artificieel. Et voilà! Artificiële intelligentie is vooralsnog veel lomper dan menselijke intelligentie, al is het onderscheid soms heel moeilijk te maken. Het hangt er maar vanaf wie je voor je hebt. Ik kan voorbeelden noemen en namen. En waarom zou ik ook eigenlijk niet?

Zo slim zijn de ontwerpers van artificiële intelligentie – neem van mij aan dat het hele slimme mensen zijn – dat we ze in staat mogen achten om ooit, op termijn, maar wanneer?, een soort van artificiële intelligentie te ontwerpen die zo intelligent is dat ze paranoïde schizofreen kan worden. Of dat ze anderszins in staat mag worgen geacht om andere, enge geestelijke ziektes te ontwikkelen zoals dementie, epilepsie of het syndroom van Korsakow. Maar de ontwerpers van artificiële intelligentie zullen wel zo slim zijn om dat niet te doen. Op dit moment proberen ze artificiële intelligentie te ontwerpen die slim genoeg is om te het onderscheid te maken tussen een opmerking van Freek de Jonge en een grap waar je goed om kunt lachen. Dat is het doel op de korte termijn. Dat doel halen is al heel lastig.

Terug naar artificiële huid. Uit de eerste ontwerpen mogen we afleiden dat artificiële huid geen huidkanker kan krijgen, immuun is voor psoriasis, niet kan vervellen en dus ook niet hoeft ingesmeerd te worden met zonnecrème. Dat scheelt. Artificiële huid is heel erg nieuw. Het is dermate nieuwe technologie dat je er moet voor vrezen dat het zelfs nog een beetje lompe technologie is. Maar het instituut uit Leuven, IMEC met name, dat mij bericht deed dat het instaat was om als allereerste ontwerpstudio ter wereld artificiële huid te maken, is zelf allerminst lomp. IMEC is van alle bedrijven die ik ken, net zoals Intel, één van de meest toonaangevende en meest innovatieve bedrijven ter wereld die ik ken. Dat moet lukken. Als zij beweren dat ze artificiële huid kunnen maken, dan kunnen ze dat. Padaboem.

Het idee is dat je als journalist je stukjes eerst verkoopt, voordat je ze schrijft. Over het algemeen is die volgorde nogal handig. In mijn vak verkoop je eerst de beer, voordat je hem schiet. Zo doen we dat in de journalistiek. Zeker als je, zoals ik, actief bent als freelance journalist. Ik denk dat de journalisten in vast dienstverband het over het algemeen net zo doen, zoals ik, als freelance journalist. Maar zeker weet ik dat niet. Ik denk dat het in mijn geval ook nauwer luistert. Ik vermoed dat ook de vaste redactie eerst aanmeldt bij de redactiechef dat ze een mooi onderwerp gevonden heeft en pas na het fiat van de redactiechef aan het schrijven gaat. Anders is het zo zonde van je tijd.

Het onderwerp van de artificiële huid evenwel beroerde mij zo diep, toen ik ervan vernam, dat ik meteen aan de slag ging. Ik schreef het verhaal op zoals ik dacht dat het opgeschreven moest worden en verkocht kon worden. Mijn veronderstelling was dat ik dat verhaal inderdaad probleemloos zou verkopen. Maar mooi niet dus. Ik verkocht dat verhaal tot mijn stomme verbazing helemaal nergens. Daar moet je maar tegen kunnen. Ik heb het werkelijk overal aangeboden. Eindeloos heb ik in de file gestaan met dit verhaal. Ik begreep de de argumentatie wel van mijn uitgevers, hoofdredacteuren, adjunct-hoofdredacteuren en redactiechefs die mijn verhaal weigerden. Maar bij mezelf dacht ik: jullie kunnen mij daar toch mooi allemaal de pot op. Ik krijg olifantenhuid. Ik begin een blog en ik publiceer voortaan mijn eigen verhalen, net zoals ik dat zelf wil. En al verdien ik daar geen rooie cent aan. Ik zal er zeker niet voor in de file staan. Padaboem.

IMEC creëert artificiële huid

Ik volg beroepshalve nieuws over technologie. Vorig jaar kwam ik te weten dat het Leuvense centrum voor nanotechnologie IMEC in staat bleek om artificiële huid te creëren. In samenwerking met INTEC, een laboratorium van de universiteit van Gent, wist IMEC een flexibel substraat te maken met ingebouwde optische links. IMEC noemt het de eerste artificiële huid ooit.

IMEC beweert als eerste met deze ‘artificiële huid’ op de proppen te komen. De optische links waarmee het flexibele substraat is uitgerust, bestaan onder meer uit golfgeleiders, lichtbronnen en detectoren. Daarmee wordt het mogelijk om een soort van folie te maken die veranderingen in druk kan aanvoelen. Dit soort van artificieel aanvoelen van onder meer verschillen in druk is volgens IMEC vergelijkbaar met de manier waarop ook de menselijke huid druk aanvoelt. De artificiële huid van IMEC zou dan ook geschikt zijn om bij voorbeeld gebruikt te worden als huid voor toekomstige robots.

Maar de toepassingsmogelijkheden zijn volgens de onderzoekers in Leuven nog veel ruimer. Artificiële huid met ingebouwde optische sensoren is ook heel geschikt om bij voorbeeld gebouwen, dammen, bruggen, tunnels en wegdekken mee uit te rusten. De sensoren die in het substraat ingebouwd zijn, zijn ideaal om volcontinu de integriteit van de gebouwen in kwestie te monitoren. Op een vergelijkbare manier zouden ook vliegtuigvleugels en helikoptervleugels met de bewuste technologie uitgerust kunnen worden. Opnieuw met het oogmerk om de integriteit van de genoemde materialen te controleren.

Ook binnen de medische sector ziet IMEC mogelijkheden voor gebruik. IMEC werkt daartoe in Europees verband overigens samen met een aantal andere Europese onderzoeksinstellingen onder de koepel van het zogenaamde zevende PHOSFOS-kader. PHOSFOS staat voor Photonic Skins For Optical Sensing. Huidachtige PHOSFOS-membranen zouden volgens IMEC ingeschakeld kunnen worden voor de langdurige controle van de hartactiviteit en de ademhaling van mensen. Daardoor komt in zicht dat sommige patiënten wellicht thuis gemonitord en behandeld kunnen worden in plaats van in dure ziekenhuizen. Dezelfde technologie komt opnieuw van pas bij de controle van de lichaamsdruk bij bedlegerige patiënten.

IMEC is een onafhankelijk onderzoekslaboratorium, gevestigd in Leuven bij Brussel. IMEC geldt in zijn soort als het grootste onafhankelijk onderzoekscentrum in Europa op het gebied van nanotechnologie en nano-elektronica. Het bedrijf stelt meer dan 1600 internationale onderzoekers te werk in Leuven. Het onderzoek van IMEC vindt toepassingen in onder meer de gezondheidszorg, slimme elektronica, hernieuwbare energie en veilig vervoer. In mei 2005 opende IMEC in samenwerking met TNO Nederland, met steun van de Nederlandse regering en met Philips als industriële partner in Eindhoven het Holstcentrum dat binnen vijf jaar tijd met ruim 200 researchers over een onderzoeksbudget van ruim 50 miljoen euro wil kunnen beschikken.

donderdag 8 januari 2009

Van de generatie die niet meer schrijft

Mijn zoon vindt e-mail ouderwets. 'Je hebt mij toch niet weer een e-mail gestuurd, hè, papa,' kreunt hij verveeld, als ik dat gedaan heb. Mijn zoon chat. Hij correspondeert bij voorkeur via MSN Messenger. Dat gaat lekker snel. Dat is wat ook zijn vrienden doen. De generatie van mijn zoon, die nu veertien is, heeft besloten dat e-mail iets is voor ouderwetse mensen, zoals zijn vader. Ha.

Dat geeft te denken. Van de generatie schrijvers voor ons kunnen we nu nog manuscripten naar de veiling brengen of voor veel geld wegkapen bij het antiquariaat. Bij de huidige generatie schrijvers ligt dat al een stuk lastiger. Die produceren Word-documenten, geen autografen. Die schrijvers corresponderen, een enkele uitzondering daargelaten, allemaal via e-mail. Ook met elkaar.

Uit ervaring weet ik dat die schrijvers van de weeromstuit al een stuk slordiger spellen in die elektronische berichten van ze. En dat ze zelfs al lang niet meer zo Bijbelvast formuleren als wanneer ze de pen ter hand zouden nemen. Je kunt er gif op innemen: uit die vermicelli van e-mails komen geen epistolaire meesterwerken meer voort. Of die zouden dan toch eerst met engelengeduld gefatsoeneerd moeten worden door kommaneukers van de oude stempel die via een heringevoerde slavenwet zijn gerekruteerd.

Verrassende vaststelling: de generatie van mijn zoon is de eerste generatie die straks zonder schriftelijke nalatenschap de pijp uit gaat. Dat jonge grut produceert geen manuscripten en nu dus zelfs geen schriftelijke documenten meer. Want het peinst er niet over om een pen in de hand te nemen. En nu e-mailt het zelfs niet meer. Want het chat. En van die chatberichten wordt niet automatisch een log aangemaakt. Is de chatsessie over, dan verdwijnt ook de geproduceerde tekst. Tekst? Chatten is telefoneren zonder telefoon.

De zegeningen van e-mail. E-mail leek mij begin 1995 , toen ik mijn eerste e-mail account verwierf, een zegening van een eindeloze rekkelijkheid en vruchtbaarheid. Vandaag kijk ik daar zelf ook een ietsje anders tegenaan. Gisteren ben ik na lang dralen en met een intens vermoeid gevoel over RSI in mijn rechterarm met euvele moed begonnen aan het schoonmaken van mijn Postvak In. Daarin stonden toen meer dan 7.500 berichten. Die hadden zich daarin opgestapeld sinds vorig najaar. Dat leidt tot de conclusie dat ik per jaar vermoedelijk een ronduit bespottelijk te noemen hoeveelheid van ergens tussen de 15.000 tot 20.000 e-mails ontvang.

Mijn schoonmaakactiviteiten heb ik vrij zorgvuldig bijgehouden. Om half vier ben ik met de spring e-mail cleaning begonnen. Om half zeven was ik daar mee klaar. In totaal 5.484 berichten heb ik weggesleept naar het vak 'Verwijderde items'. Die digitale guillotine heeft er 3 minuten en 35 seconden over gedaan om de veroordeelden definitief van het leven te beroven. Alle andere berichten zijn, op 42 revolutionairen na, naar speciale departementen overgeheveld. Daar rusten zij in peis en vree, in de hoop dat ik ze daar ooit, mede dankzij de hulp van 'Google Desktop', die gelukzalige worm, zal terugvinden, if need be. Soms bewaar je wat. Het kan nog van pas komen. Je moet de grootmoeder in je zelf niet helemaal de das omwringen.

Intussen is mijn Postvak In weer danig aan het aansterken. Die 42 knulletjes van gisteren hebben zich op dit moment alweer in aantal verdubbeld. Ik krijg een iets-van-de-draak-met-de-dubbele-kop-gevoel. Van die 84 stukken 'vonkpost', zoals mijn vriend Brecht e-mail noemt, moet ik er nog maar 3 bekijken. Correctie, het zijn er alweer 86, waar ik er nog maar 5 van moet bekijken. Maar nog heb ik er geen gewoonte van gemaakt om die elektronische snelheidsduivels meteen uit de weg te ruimen nadat ik ze bekeken heb. Die gewoonte wil ik er bij mezelf in stampen. Wat niet van blijvend nut is, moet weg. Meteen weg. Definitief weg. Anders blijft dat Postvak In een nooit meer te beheersen ellende.